Wat kun je in de groep doen?

1. Sociaal-emotionele behoeften garanderen

Speerpunt 2: Sensitiviteit

Kinderen ontwikkelen zich wanneer ze zich veilig voelen. Dit kun je doen door…

  • Gebruik te maken van routines en rituelen, bijvoorbeeld ondersteund met dagritmekaarten. Hierdoor is er sprake van duidelijkheid en voorspelbaarheid bij de kinderen en voelen zij zich veilig.
  • Hun emoties te erkennen en te benoemen. Om dat te kunnen moet je je bewust zijn van wat er in de groep gebeurt en wat de kinderen ervaren. Zorg dus voor ogen in achterhoofd.
  • Aandacht te geven aan kinderen die daar om vragen en die daar niet om vragen.
  • Stil te staan bij de behoeften van de groep als geheel, bijvoorbeeld door de kinderen als groep aan te spreken.
  • Kinderen onderdeel te laten voelen van de groep. Dit ontstaat als kinderen betrokken worden bij gezamenlijke activiteiten, worden gewezen op elkaars aanwezigheid en wanneer zij als groep worden aangesproken.

Voorbeeld

  • Door in gedrag en taalgebruik bewust aandacht te hebben voor de groep als geheel, zorg je dat kinderen zich onderdeel gaan voelen van de groep. Dit kun je doen door veel ‘wij’ te gebruiken. Zeg bijvoorbeeld: ‘’We gaan samen de jassen aantrekken’’ in plaats van ‘’Ik wil dat jullie je jas aan gaan trekken.’’ Creëer ook momenten waarbij kinderen gericht samenwerken aan een ‘taak’. Bijvoorbeeld samen een toren bouwen of een puzzel oplossen. Ook als kinderen los spelen of naast elkaar aan het werk zijn, kun je het groepsgevoel stimuleren door kinderen te wijzen op wat de ander doet. Wat maken bijvoorbeeld de andere kinderen aan tafel tijdens het knutselen? Of zijn er kinderen die hulp kunnen gebruiken? Samenspel ontwikkeld zich met leeftijd, jongere kinderen hebben de professional vaker nodig om op elkaars aanwezigheid te worden gewezen dan oudere kinderen. Oudere kinderen hebben het juist meer nodig dat je hen helpt om de gezamenlijkheid in hun spel te coördineren om gezamenlijk taken uit te kunnen voeren.
  • Voorbeeldzinnen zijn:
    • ‘’Ik wil dat jullie stil zijn.’’/ ‘’Wij zijn allemaal stil.’’
    • ‘’Ik wil dat jullie komen eten.’’/ ‘’Wij gaan samen eten.’’
    • ‘’Ga jij de toren bouwen?’’/ ‘’Gaan wij samen met Adam en Bert de toren bouwen?’’
    • ‘’Ben je een puzzel aan het maken, Chrissy?.’’ ‘’Kijk eens Dylano, Chrissy is een puzzel aan het maken, zie je dat?’’
    • ‘’Weet jij het antwoord Emir? Nee? Fiona, jij wel?.’’/ ‘’Weet jij het antwoord Emir? Nee? Wie kan Emir helpen? Fiona, kan jij Emir helpen?’’

Tips

  • Dagritmekaarten kun je uiteraard zelf maken, maar er zijn er ook al een hoop gemaakt kijk bijvoorbeeld eens op internet bij verschillende VVE programma’s.
  • Probeer niet alleen zelf in te schatten welke emoties kinderen ervaren, maar vraag dit ook na. Maak bij jonge kinderen gebruik maken van herkenbare vergelijkingen, zoals een stoplicht of het weer. Hang bijvoorbeeld kaartjes op van een zonnetje, een regenwolk en een donderwolk. Als de kinderen dan bijvoorbeeld een zonnetje aanwijzen voelen ze zich blij, een donderwolk is bijvoorbeeld boos en regen betekent verdrietig.

Meer weten?

  • Wil je weten hoe vaardig jij zelf bent in dit speerpunt? Klik dan hier.
  • Door gebruik te maken van dagritmekaarten weten de kinderen waar ze aan toe zijn en bevorder je een efficiënte dagindeling. Hierdoor sluit je ook aan bij Speerpunt 6: Gebruik de tijd.